Door: Roy van Gool

Tweehonderd jaar geleden voltrekt zich een ongekende ramp over grote delen van Nederland. Ons land krijgt te maken met overstromingen die zelfs Drenthe bereiken. Het gaat om een ramp met gevolgen die “aller denkbeeld te boven gaan en die den ongevoeligsten zelf met deernis en medelijden moeten vervullen”.

Al voordat de watersnood zijn hoogtepunt bereikt, kampt Nederland met aanhoudende regenval. Zeedijken raken beschadigd en tijdens een storm op vrijdag 4 februari 1825 breken er 22 dijken door. Vooral Overijssel wordt zwaar getroffen, maar de overstromingen bereiken ook de lager gelegen delen van Drenthe.

Een ooggetuigenverslag van de burgemeester van Meppel, Gerhardus Lambertus Kniphorst, geeft ons een goed beeld van wat er destijds gebeurde. Naast Meppel krijgen ook Kolderveen, Nijeveen, Havelte, Ruinerwold en De Wijk te maken met het water. De dijken rond het Meppelerdiep houden het niet. Wanneer Kniphorst hoort van de doorbraak van de dijk bij Blokzijl, weet hij dat het water in aantocht is. Hij maakt zich grote zorgen.

De brieven van Kniphorst

Burgemeester Kniphorst besluit de Drentse gouverneur Petrus Hofstede met brieven op de hoogte te houden van de situatie in het zuidwesten van de provincie. Om er zeker van te zijn dat het bericht aankomt, stuurt hij een boodschapper te paard naar Zwartsluis. Maar de boodschapper keert al snel terug met de melding dat de hoge vloed hem niet verder laat komen dan Leenders, net buiten Meppel.

Kniphorst waarschuwt in zijn brief de inwoners van de regio. Hij schrijft: “Een ieder op eene misschien mooglijke vlugt en berging voor het vee bedagt te doen maken.” Met andere woorden: iedereen moet voorbereid zijn op een eventuele vlucht en ervoor zorgen dat ook het vee in veiligheid wordt gebracht. Die waarschuwing blijkt hard nodig.

Bij Kniphorst thuis staat het water aan het begin van de avond al twee voeten hoog, zo’n zestig centimeter. Hij laat de kerk opruimen om er mensen en vee op te vangen. Ook benadert hij de directeur van het postkantoor om de brief naar Assen te sturen.

‘Trillend van koude’  

Door de rampzalige omstandigheden lukt het niet om de brief van 4 februari te versturen. Daarom voegt burgemeester Kniphorst een verslag van 5 februari toe. Hij schrijft: “Het water is gisteravond steeds wassende gebleven en tekende deezen nagt ongeveer drie uur, boven de 4 en 1 voet in de gang van mijn huis.” Dit betekent dat het water in zijn huis bijna 1,30 meter hoog stond.

Een treurige aanblikt, meldt hij. Overal waar hij kijkt, ziet hij water. Huizen op de begane grond zijn verlaten; bewoners hebben hun toevlucht gezocht op bovenverdiepingen. Kniphorst beschrijft hun toestand: “Veelal trillend van koude en van veele noodzaakelijkheden beroofd.”

In zijn brief vraagt Kniphorst de gouverneur om hulp. Hij pleit ervoor om hoger gelegen gemeenten te vragen brood en boter te doneren aan het rampgebied. Het eten raakt snel op, voorspelt hij: “Vooral het brood, daar bijna alle ovens of bakkerijen in het water staan.” Op dat moment is het water enigszins gezakt, zo’n zestig centimeter. Kniphorst merkt op: “De kerk is weder geheel boven water.” Over slachtoffers is nog weinig bekend, maar de schade is groot en veel vee is omgekomen. Het Nieuws- en Advertentieblad voor de provincie Drenthe schrijft op 6 februari hoopvol dat er mogelijk “één of misschien geen mensch daar het leven verloren heeft”.

In Meppel lijkt het met menselijke slachtoffers dus mee te vallen. In datzelfde krantenbericht staat beschreven: “Geheel anders schijnt het gelegen te zijn in de omliggende dorpen, als Staphorst, Dingsteren, Kolderveen, Nijeveen en meer anderen. Niet alleen is daar, naar men denkt, een groot deel van het vee verdronken, maar moeten ook onderscheidene menschen daarbij omgekomen zijn.”

Situatie nog ‘allerakeligst’

Ook in de nacht van 5 op 6 februari is de situatie in Meppel nog ernstig, schrijft burgemeester Kniphorst die ochtend. “Het water is deezen nagt steeds vallende geweest. Wij hebben nu nog een voet water in huis.” Gelukkig is het op veel andere plekken in Meppel inmiddels droog. ‘s Avonds schrijft Kniphorst opnieuw een brief. Hij meldt dat het gevaar van verdrinking is geweken, maar benadrukt dat de situatie verre van normaal is: volgens hem is deze nog altijd “allerakeligst en ten uytersten haglijk”. De bakkerijen en korenmolens functioneren niet doordat ze onder water staan.

Kniphorst richt zich opnieuw tot gouverneur Hofstede met een dringende oproep om hulp, niet alleen voor Meppel, maar ook voor omliggende dorpen als Staphorst, Rouveen, Kolderveen en Nijeveen. Hij schrijft: “En daar Meppel dus niet in staat is om in dezen het benodigde te kunnen leveren, zo heb ik per expresse de Heeren Schouten van Havelt, Vledder, Diever, Smilde, Beilen en Dwingeloo verzogt om ons door bijdragen van broot en meel bij te staan, en neem ik bij dezen de vrijheit u hoog edel geborene te soliciteren om deze beede over de gehele uytgestrektheit van de provintie te willen doen gevolg hebben. De nood is hoog, bij ieder bericht vermeerdert de ongerustheid.”

Kniphorst is geschokt door de verhalen uit de regio. Over Nijeveen en Kolderveen schrijft hij: “Te Colder en Nijeveen ziet het er alderakeligst uyt, al het vee doot, de meeste huyzen vooral in Bovenboer verminkt, ook enige menschen en onder dezen de beide zusters van zekere Roloef Jonker (een paar brave oude mensen) omgekomen, overal jammer en elende en brootgebrek.”

Ondertussen zit Gerrit Vos, een hoge ambtenaar uit Nijeveen, vast op zolder. Pas op maandag 7 februari kan hij de gouverneur informeren. In zijn brief schrijft hij dat al zijn vee is verdronken en dat de inwoners van Nijeveen werden overvallen door het water. Historicus G.A. Coert beschrijft de situatie in de Nieuwe Drentse Volksalmanak van 1995: “Van vluchten was nauwelijks sprake geweest. Slechts uit het oostelijke deel van Nijeveen wisten enkele gezinnen het hogere deel van Havelte te bereiken. In Nijeveen en Kolderveen verdronken zes bejaarde mensen, terwijl ook vrijwel de gehele veestapel omkwam.”

Op 7 februari is de hulpverlening rond Nijeveen op gang gekomen, mede dankzij de inzet van burgemeester Kniphorst. Volgens Coert: “De slachtoffers werden van brood en jenever voorzien, geregeld door de burgemeester van Meppel. Ook de schouten van Havelte, Vledder en de Wijk hebben de gouverneur geïnformeerd over de gebeurtenissen in hun gemeenten.”

Hofstede komt in actie

Gouverneur Petrus Hofstede hoort pas op zondag 6 februari van de ramp. Vanwege het hoge water kan hij niet eerder op de hoogte worden gebracht. Hij besluit direct met een gedeputeerde naar het rampgebied te reizen, maar hun tocht komt niet verder dan Havelte. Pas een dag later bereikt Hofstede Meppel.

Eenmaal in Meppel neemt Hofstede het heft in handen. Hij stelt een commissie aan die verantwoordelijk wordt voor de hulpverlening. Daarnaast geeft hij andere gemeenten in Drenthe de opdracht om eten, drinken en stro te leveren. Ook schrijft Hofstede een brief aan koning Willem I, waarin hij om noodhulp vraagt.

Op 7 februari maakt de gemeente Meppel het volgende bekend:
“Bij dit Bestuur, in overeenstemming met den Heer Gouverneur dezer Provincie eene Centrale Commissie is daargesteld, dewelke speciaal belast is, om in deezen zoo met opzicht tot Meppel als tot den daarom en aangelegen buurtschappen en gemeentens de vereischte maatregelen te neemen.”

In de commissie zitten verschillende notabelen, elk met een specifieke taak. Zo is een van hen verantwoordelijk voor de verdeling van brood, terwijl een ander toeziet op de gezondheid van het vee.

Hoe nu verder?

Terwijl het water zich in de dagen na de ramp steeds verder terugtrekt, blijft er een enorme ‘rommel’ achter. Overal liggen resten van turf en hout. Turf die op velden klaarstond om verscheept te worden, is verloren gegaan, net als grote turfschuren rond Meppel.

De krant van 16 februari beschrijft een vergelijkbaar beeld in de zuidwesthoek:
“Het brandhout en de turf, die hier en daar verspreid ligt en van verre is komen aandrijven, is onbegrijpelijk veel; er zijn landen, die geheel met turf overdekt zijn.”

Naast turf verliest de regio rond Meppel ook veel takkenbossen, die bedoeld waren voor bakkers. Toch wordt een deel van de aangespoelde spullen nog bruikbaar bevonden. Deze worden verzameld en verkocht. De opbrengst is aanzienlijk: ruim anderhalf jaar later blijkt de verkoop meer dan 5.500 gulden te hebben opgeleverd.

Voorzien van brood en jenever

Ook vanuit de landelijke overheid komt hulp op gang, maar de regering heeft beperkte financiële middelen. Ze is grotendeels afhankelijk van liefdadigheid en inzamelingen. Op 18 februari staat in de krant: “Te bepalen, dat er onverwijld eene algemeene collecte aan de huizen der ingezetenen, door het geheele Rijk, tot het zoo evengemelde einde zal worden bewerkstelligd.”

De commissie die de hulpverlening coördineert, stelt daarnaast een reeks regels op voor de verdeling van de opbrengst. Zo schrijft zij voor: “Van de opbrengst van de algemene collecte diende 30 procent ter beschikking van de gouverneurs der provincies worden gesteld en dit in evenredigheid van de in de provincies geleden schade. Hierbij werd bepaald, dat de gouverneurs de gelden in de eerste plaats dienden te gebruiken voor de huisvesting en voeding van de slachtoffers, die niet in staat waren in het eigen onderhoud of huisvesting te voorzien en voor de berging en voeding van het geredde vee.”

Drenthe krijgt uiteindelijk een schadebedrag van ruim 50.000 gulden uitgekeerd. Een bedrag dat niet genoeg is, want de totale schade in de provincie wordt geraamd op 121.000 gulden. Het zijn flinke bedragen, maar die vallen in het niet bij de schade die is geleden in bijvoorbeeld Overijssel, Friesland en Noord-Holland. Vooral Overijssel is zwaar getroffen: daar vinden meer dan driehonderd mensen de dood en sterven vele duizenden stuks vee. Dat is ook de reden dat Drenthe niet alles vergoed krijgt.

In Nederland wordt een landelijke collecte georganiseerd om geld in te zamelen voor de getroffenen. Vanuit Drenthe wordt ongeveer 10.000 gulden opgehaald. Landelijk brengt de actie meer dan 1,6 miljoen gulden op, mede dankzij schenkingen van het Koninklijk Huis en zelfs van de tsaar van Rusland.

Drenthe ontvangt uiteindelijk ruim 50.000 gulden aan schadevergoeding. Dit bedrag is echter niet toereikend, want de totale schade in de provincie wordt geschat op 121.000 gulden. Hoewel dit forse bedragen zijn, vallen ze in het niet bij de schade in andere provincies zoals Overijssel, Friesland en Noord-Holland.

Overijssel is het zwaarst getroffen. Daar komen meer dan driehonderd mensen om het leven en sterven duizenden stuks vee. Door de enorme schade in deze regio’s krijgt Drenthe niet alles vergoed.

Herstel

Na de ramp wordt al snel gekeken hoe de dijken versterkt kunnen worden om een nieuwe watersnood te voorkomen. Dit leidt tot een discussie over de bijdrage van Drenthe aan de dijkversterking in Overijssel. Uiteindelijk betaalt Drenthe in 1836, onder druk van de regering, een bedrag van zo’n 43.000 gulden.

De watersnood van 1825 geldt als de grootste natuurramp van de negentiende eeuw in Nederland. De reacties op de ramp doen denken aan de bekende watersnoodramp van 1953, de grootste natuurramp in de moderne geschiedenis. “Het kwam [toen] niet tot een ‘Deltaplan’; voor een nationale aanpak was een nieuwe, beperktere ramp nodig, de overstroming van een deel van Noord-Holland in 1916- en vooral een nieuw tijdgeest.” (Zeiler, 2007)

Het Deltaplan, bedoeld om Nederland te beschermen tegen hoogwater, wordt pas ontwikkeld na de watersnoodramp van 1953. Onder leiding van Rijkswaterstaat wordt de kustlijn verkort en worden verschillende dammen en beweegbare stormvloedkeringen gebouwd. Rijkswaterstaat noemt het “een voor die tijd gedurfd bouwprogramma.” De Deltawerken hebben Nederland internationaal op de kaart gezet. De American Society of Civil Engineers beschouwt het project zelfs als een van de zeven moderne wereldwonderen. Dankzij de lessen van grote watersnoodrampen, zoals die van 1825 en vooral 1953, is Nederland nu beter voorbereid. Hierdoor hoeven we in Drenthe en daarbuiten voorlopig niet opnieuw zo’n ramp te vrezen.

Auteur Roy van Gool is journalist bij RTV Drenthe. Dit artikel verscheen afgelopen maand in het historisch tijdschrift Waardeel.


Bronnen

  • C.A. Coert. (1995.) De Stormvloed van 1825 en de maatschappelijke gevolgen voor Zuidwest-Drenthe. Nieuwe Drentse Volksalmanak 1995 – Jaarboek voor geschiedenis en archeologie.
  • Nieuws- en Advertentieblad voor de provincie Drenthe. (8, 16 en 18 februari 1825).
  • Frits David Zeiler. (2007). 1825: de vergeten watersnood. Tijdschrift voor Waterstaatsgeschiedenis.

Afbeelding hoofdartikel: Kaart van het gebied in het noorden van Nederland getroffen door de overstromingen in 1825. Bron: Rijksmuseum Amsterdam