Door: Niek Hemmen en Nynke Gubbels

Coenraad Wolter Ellents Hofstede (1784-1841)

Coenraad Wolter Ellents Hofstede was de zoon van Petrus Hofstede (1755-1839), de in Assen woonachtige Oranje-gezinde jurist die onder andere werkte als landdrost en later als gouverneur van Drenthe. Coenraad Hofstede was de op een na jongste zoon van Petrus Hofstede. Hij was onder meer burgemeester van Assen. Het huidige Hofstedehuis in Assen heeft nog de naam aan hem te danken. Minder bekend van hem zijn de connecties die hij had met West-Indische slavernij. 

Demerary

Nadat Hofstede zijn rechtenstudie aan de universiteit van Groningen had afgerond, vertrok hij in 1805 naar Demerary. Waar nu het huidige Guyana ligt, lag vroeger deze Nederlandse kolonie, vernoemd naar de gelijknamige rivier, de Demerary. Toen Hofstede vertrok naar Demerary viel de kolonie echter onder Brits bestuur, hoewel er nog een sterke Nederlandse aanwezigheid hing. Op 1 februari 1806 werd hij hier toegelaten als advocaat bij het Hof van Justitie in Stabroek (het latere Georgetown). Hier trouwde hij met een vrouw genaamd Magdalena Martin, later Magdalena Hofstede. Zij wordt in verschillende archiefstukken van het Britse Guyana uit die periode omschreven als ‘vrije mulattin’ of ‘free coloured’. Ze kregen samen een dochter genaamd Suzanna Christina Hofstede (1808-1822). Zij overleed op 14-jarige leeftijd in Assen. We hebben helaas niet kunnen achterhalen wat er uiteindelijk is gebeurd met Magdalena Martin, of wat haar exacte voorgeschiedenis was. 

Plantages

Hofstede trouwde in 1810 met zijn tweede vrouw Anna Cornelia Loncke (1790- 1841) in Nederland. Uit dit huwelijk kwam Coenraads tweede dochter Annette Cornelie Marie Francoise Ellens Hofstede (1811-1850). Hier vinden we de eerste link met slavernij. Anna Cornelia Loncke was namelijk de dochter van Francois Cornelis Loncke, die eigenaar was van de suikerplantages Strik & Heuvel en De Elisabeth in Demerary. In het jaar dat hij overleed is Francois een hypothecaire lening aangegaan bij de Amsterdamse koopman Jacob Bijsterus Heemskerk (1772-1841). Hij deed dit voor zijn plantage Strik & Heuvel. Getuige Loncke’s testament zijn de aandelen in beide plantages na zijn dood verkocht. Daarnaast is het mogelijk dat François Loncke zowel Europese als Afrikaanse voorouders had. In een namenlijst van de eigenaren van plantages in Demerary werd hij namelijk vermeld als ‘creool’, een aanduiding voor iemand met gemengde afkomst.

Afgezien van deze connectie met slavernij via zijn schoonvader (en wellicht via zijn eerste vrouw) beschikte Coenraad zelf ook over aandelen in plantages. Zo werd hij in verschillende contracten opgesteld bij de rechtbank van Demerary vermeld als eigenaar van aandelen in koffieplantage Twee Gebroeders in 1807, plantage Zorgvliet in 1809, en samen met zijn schoonvader Francois Loncke als eigenaar van de helft van plantage Sanssouci in 1810. 

Weer even in Nederland

Na hun terugkeer in Nederland kwam Coenraad in 1819 in grote financiële nood. Hij was genoodzaakt zijn onroerend goed, waaronder ook zijn eigen woning, het Hofstedehuis, als onderpand op te geven voor de schuld van 69.527 gulden die hij open had staan bij handelshuis J. Heemskerk te Amsterdam. We hebben vooralsnog niet kunnen achterhalen hoe deze schuld was ontstaan. De schuld werd uiteindelijk ingevorderd in 1820. Op 5 en 6 juli 1821 werd zijn inboedel geveild in Assen.

Relatief kort hierna vertrok Coenraad Wolter Ellents Hofstede alleen naar Demerary. De rest van zijn gezin liet hij achter in Assen. Toen de latere schrijver en politicus Jacob van Lennep in 1823 een voettocht door Nederland maakte, schreef hij op 30 juni in zijn dagboek het volgende over zijn ontmoeting met Anna Cornelia Loncke tijdens zijn verblijf bij de familie Hofstede: “Haar man is in Demerari. Ik zat tussen [haar] en juffrouw Jansje. De jonge vrouw leek erg te lijden onder de afwezigheid van haar man en ik geloof dat zij het wel op prijs had gesteld als hij een remplacant achtergelaten had. Het bloed van de warme luchtstreken leek ook door haar aders te vloeien, althans, haar woorden, gebaren en lonken waren heel verleidelijk.” Uiteindelijk is ze haar man alsnog gevolgd naar Demerary. Ze bleven hier samen tot ze beiden in 1841 overleden. Het is niet bekend of Hofstede nog over aandelen in plantages in Demerary beschikte toen hij 1821 hier naar terugkeerde.

 

Afschaffing

Naast dat Hofstede dus zelf beschikte over aandelen van plantages, had hij ook een mening over het afschaffen van de slavernij, waar toen over gediscussieerd werd. In het archief van Johannes van den Bosch -bekend van onder meer de Maatschappij van Weldadigheid en toenmalige minister van Koloniën- in het Nationaal Archief in Den Haag is namelijk een brief uit 1838 te vinden, geschreven door Coenraad Wolter Ellents Hofstede vanuit Demerary. In de brief schrijft Hofstede aan Van den Bosch dat hij tegen de afschaffing van de slavernij is. De afschaffing in het Britse Guyana in 1833 had volgens hem namelijk desastreuze gevolgen gehad. Het daar gehanteerde systeem van ‘apprenticeship’ ofwel staatstoezicht had in zijn ogen niet het beoogde effect gehad. Na het aflopen van de periode van ‘apprenticeship’ in 1838 weigerden de vrijgemaakten volgens Hofstede nog te werken, afgezien van wat voor hun eigen directe levensonderhoud noodzakelijk was. Als verklaring hiervoor wees hij naar het in zijn ogen unieke karakter van de tot slaaf gemaakte Afrikanen die werkzaam waren op de plantages:

"Gedurende zijne Slavernij, is hij verplicht, om naarstiglijk te werken, ten voordeele van Zijne Meester, en hieraan word door hem voldaan, Zelfs niet ongaarne, want hij beschouwt het voordeel van zijn Meester, min of meer als zijn eigen -

Doch, bekoomt hij zijn Vrijdom, en word hij aan Zich zelve overgelaten, Zoo word hij Zorgeloos, onverschillig, traag en luy, weigert te werken, geeft zich aan dronkenschap en andere ondeugden over; en is voor de Maatschappij van weinig nut.”

Volgens hem zou onvoorwaardelijke afschaffing van de slavernij onvermijdelijk leiden tot werkweigering of in ieder geval werkvermindering, die de ruïne van de kolonie teweeg zou brengen. Vergelijkbaar met wat in zijn ogen in Brits Guyana was gebeurd.

Hij vervolgde zijn brief met aanbevelingen voor een eventuele toekomstige afschaffing van slavernij in de Nederlandse West-Indische koloniën. Hoewel hij zich niet wilde branden aan de kwestie, of het eigenlijk wel rechtvaardig zou zijn om de voormalige eigenaars vanwege hun ‘verlies’ te compenseren, schatte hij wel in dat een budget van zo’n tien miljoen gulden hiervoor voldoende zou moeten zijn. Verder adviseerde Hofstede om de vrijheid van de vrijgemaakten ook na de afschaffing te blijven beperken, om deze mensen samen met hun familie aan de grond van de voormalige eigenaar te verbinden en het niet toe te staan om hen te laten werken op andere plantages.

Ze moesten vervolgens verplicht worden om op de plantages te blijven werken, maar dan wel voor wat Hofstede als passend loon zag. In Hofstede’s visie zou slavernij dus eigenlijk opgevolgd moeten worden door plaatsgebonden dwangarbeid, zodat de planters enerzijds verzekerd bleven van arbeidskrachten en de vrijgemaakten anderzijds met de structuur en dwang zouden blijven leven die ze in zijn ogen nodig hadden.

Later zond Hofstede ook nog een officieel Engelstalig rapport in om zijn betoog verder te onderbouwen.

De brief en het rapport zijn niet in een lade verdwenen, maar werden later nog besproken in een rapport uit 1855 van de staatscommissie die de opdracht had gekregen onderzoek te doen naar een eventuele toekomstige afschaffing van slavernij in de Nederlandse koloniën. Het voorstel van Hofstede werd hierin besproken als een van de ontwerpen en beleidsvoorstellen die in eerdere jaren bij de regering waren binnengekomen over de (on)wenselijkheid en beoogde methodes van een toekomstige afschaffing. De afschaffing van slavernij in Suriname en de Antillen volgde uiteindelijk in 1863.

Kwetsend taalgebruik en terminologie

Koloniale archieven zitten vaak vol termen en denkbeelden die we nu als bijzonder kwetsend beschouwen, zoals beledigende omschrijvingen van personen uit bepaalde etnische en culturele groepen. Het Drents Archief is de bewaarplaats van archieven. Wij kunnen én mogen de teksten van de archiefstukken niet aanpassen, omdat dan de historische werkelijkheid wordt aangetast. Wel kunnen én willen wij waarschuwen, dat er beledigend taalgebruik aangetroffen kan worden in archiefstukken, maar ook in bepaalde oudere inventarissen (bron: Nationaal Archief).

Slavernijverleden Drenthe
Niek Hemmen en Nynke Gubbels doen onderzoek naar bronnen in het Drents Archief die te maken hebben het met slavernijverleden. Eerder publiceerden we een introducerend blog hierover en een blog over dominee Johan Picardt.  

 


Literatuurlijst

Kees Briët, “Jhr. Mr. Pieter Adam van Holthe, geb. huis Rheebruggen 1782, overl. Demerary 1823.” Nederlandsche Leeuw 2022, vol. 1: p. 36-38Nationaal Archief Toegangsnr. 1.05.21 Inventarisnr. AZ.3.14 1808 - 1809 scan 164

B. Jonker, "Asser Parentelen", Drents Genealogisch Jaarboek Nr. 3 (1996): 26.

J. van Lennep, (red.) Geert Mak en Marita Mathijsen, Lopen met van Lennep: de zomer van 1823: dagboek van zijn voetreis door Nederland (Zwolle: Waanders, 2000) 132-134.

“Mr. Coenraad Wolter Ellents Hofste”, StamboomOnderzoek.com, 08-12-2024, https://www.stamboomonderzoek.com/marius/getperson.php?personID=I3924&tree=marius

Nationaal Archief Toegangsnr. 1.05.21 Inventarisnr. AH.3B unknown scan 118

Nationaal Archief, Toegangsnr. 1.05.06, inv.nr. 59 “Naamlijst van de eigenaars van plantages in Demerary. Juli 1785”

Nationaal Archief, Toegangsnr. 1.05.21, inv.nr. AZ.5.22 (Scan 139-141), inv.nr. AZ.3.14 (Scan 140-141), inv.nr. AZ.1.47 (Scan 49)

Nationaal Archief, Toegangsnr. 1.05.21, inv.nr. AZ.5.26 (Scan 160-163).

Nationaal Archief, Toegangsnr. 2.21.028, inv.nr. 693.