Excerpt: Lees in dit blog hoe 'De Clapper der Calkoens' ontmaskerd werd als verzonnen dagboek. 

Door: Floor van Heuvel

Het zal je vast niet zijn ontgaan: de ontwikkeling van Artificial Intelligence (AI) is de afgelopen maanden ontzettend hard gegaan. Zo maak je tegenwoordig in een handomdraai liedjes met stemmen van Dick Schoof of Geert Wilders. En wat dacht je van het genereren van afbeeldingen? Vliegensvlug voegt AI verschillende elementen samen, zodat een geheel nieuw plaatje ontstaat. De grens tussen echt en nep wordt steeds minder goed zichtbaar.

Al dat ‘genep’ lijkt misschien iets te zijn van de afgelopen tijd. Maar niets is minder waar. Al sinds het begin van de mensheid vervalst en verheerlijkt men de realiteit. Zo is bekend dat de oude Grieken hun beelden vaak idealiseerden, wat wil zeggen dat ze mensen mooier of gespierder maakten dan de werkelijkheid. En ook Middeleeuwse kronieken stonden vaak vol met heldhaftige leugens. In de Romantiek, tijdens de negentiende eeuw, was de verheerlijking van de werkelijkheid misschien wel op zijn hoogtepunt. Tientallen mystificaties verschenen op de markt. Dat zijn verhalen waarbij de daadwerkelijke auteur zich voordoet als iemand anders, meestal als iemand uit het verleden. Die mystificaties waren mateloos populair. Het waren vaak spannende verhalen uit het verleden, waarin veel interessants gebeurde. In 1882 verscheen ook in Drenthe het eerste deel van zo’n mystificatie. Het ging om een dagboek uit de zeventiende eeuw, getranscribeerd door de Hoogeveense Albert Steenbergen (1814-1900). De titel? De Clapper der Calkoens.


Het ontstaan van de mystificatie

Al vanaf jongs af aan is Albert Steenbergen dol op lezen. In zijn eigen jeugdherinneringen beschrijft hij dat hij meerdere natuurboeken en historische romans verslindt. Die hobby past wel bij Steenbergen. Niet alleen is hij een hele nieuwsgierige jongeman, maar het is voor hem moeilijk om veel naar buiten te gaan. Na een val als baby waren een aantal zenuwen in zijn been beschadigd, waardoor hij niet goed kan lopen. Hoewel hij af en toe naar buiten gaat, om bijvoorbeeld insecten te vangen, is hij wel meer gebonden aan het huis dan zijn zusjes of vriendjes.

Steenbergens interesse in geschiedenis verdwijnt niet als hij volwassen wordt. Nadat hij een aantal jaar als succesvolle schilder in het westen heeft gewerkt, keert hij in 1844 terug naar Hoogeveen. Daar begint hij met het schrijven van gedichten, toneelstukken en verhalen. Die zaken publiceert hij soms bij uitgevers, maar nog vaker schrijft hij voor tijdschriften zoals de Nieuwe Drentsche Volksalmanak (NDV). De publicaties van Steenbergen verraden een interesse in het verleden en het archiefwezen. Zo publiceert hij een stuk over zijn voorvader, die als leenheer in de buurt had gewerkt. Omdat Steenbergen bij de gemeente werkt, heeft hij beschikking over veel lokale archieven. Daar zal hij ongetwijfeld veel inspiratie voor zijn stukken uit hebben gehaald.

In 1882 begint Steenbergen met het ‘transcriberen’ van de Clapper der Calkoens voor de Hoogeveensche Courant. Deze zogenoemde ‘Clapper’-verhalen, over een Hoogeveense familie uit de zeventiende eeuw, slaan goed aan bij het publiek. Het is een perfecte mix tussen spanning en herkenning. Zo schrijft vader Arent in zijn dagboek dat hij wordt meegenomen door Münsterse troepen. En zoon Petrus vertelt in geuren en kleuren hoe het dorpsleven van Hoogeveen in elkaar steekt. 

Door het enorme succes wordt Steenbergen in 1894 door de NDV uitgenodigd om de ‘Clapper’ ook in de almanak te publiceren. Dat gebeurt. Lezers smullen van het indrukwekkende verhaal uit een andere tijd, zo blijkt wel uit recensies:

‘Notulen mijner daghen ofte tyts getuygenissen clapper van A. en P. Calkoen enz (anno 1661-1704)’, zou luidt het opschrift van het eerste stuk, waarin ons Albert Steenbergen het slot meedeelt van dit belangrijk dagboek. [Zo’n] dagboek doet ons toch leven in lang vervlogen dagen. ’T Is een gezellig onderonsje, waarin men ronduit de waarheid zegt.’

In 1902, twee jaar na het overlijden van Steenbergen, worden de ‘Clapper’-verhalen gebundeld in een boek. De reacties krijgen dan een hele andere vorm, zoals we zo zullen zien.

De ontmaskering

Al vanaf de publicatie van de ‘Clapper’ in de Hoogeveensche Courant zijn er vragen over de authenticiteit van het stuk. Een van de critici is de heer L. Calkoen, een nakomeling van de Calkoen-familie. In 1899 heeft hij een briefwisseling met Steenbergen, die op dat moment al behoorlijk op leeftijd is. Calkoen is erg fanatiek. Zo duikt hij zijn eigen familiestamboom in. Wat blijkt? De vader en zoon die het dagboek geschreven hebben, lijken helemaal niet te bestaan.

Driftig stuurt Calkoen diverse genealogische documenten op, waarbij hij vraagt of Steenbergen deze wil aanvullen met zijn onderzoek. Maar Steenbergen blijft maar tegenwerken. Zo geeft hij aan het oorspronkelijke dagboek kwijtgeraakt te zijn. En zijn leeftijd en fragiele gezondheid staan hem in de weg om duidelijke antwoorden te schrijven. Hoe de correspondentie afloopt weten we helaas niet. Mogelijk staakt Calkoen zijn onderzoek na het overlijden van Steenbergen in 1900.

Hoewel Steenbergen de kritische Calkoen weet te ontwijken, is daar de volgende onderzoeker alweer: de Drentse rijksarchivaris Jan Joosting (1866-1944). [afb 4] Een paar maanden na de publicatie van de ‘Clapper’ als verhalenbundel in 1902, brengt hij een kleine brochure uit. In die brochure legt hij precies uit waarom de ‘Clapper’ nep is. Dat doet hij in drie stappen.

 Allereerst legt Joosting uit dat de Calkoens nooit bestaan hebben. Daaruit volgt dat zij nooit een dagboek hebben kunnen bijhouden: ‘wij hebben reeds gezien, dat de ‘Clapper’ een mystificatie is, om de eenvoudige reden dat de schrijvers niet bestaan hebben.’ Daarna verklaart Joosting dat Steenbergen daarvan op de hoogte moet zijn geweest. Steenbergen beweert in de inleiding van de ‘Clapper’ namelijk dat hij het hele gemeentelijke archief heeft ingezien. Volgens Joosting had hij dan gezien moeten hebben dat Arent en Petrus helemaal niet bestonden. Er blijft ten slotte één vraag over: is het Steenbergen die het verhaal zelf had verzonnen? Ja, vindt Joosting. Want in de noten die Steenbergen hier en daar aan de ‘Clapper’ toevoegt, beweert hij soms dingen -op basis van archiefonderzoek- die helemaal niet kloppen. Hij was dus opzettelijk aan het liegen.

Joosting sluit zijn brochure dubbelzijdig af. Enerzijds is hij onder de indruk van Steenbergens mystificatie. Maar hij is ook een beetje boos. Mogelijk had dat te maken met het feit dat Joosting in het bestuur van de NDV zat, die in 1894 instemde met de publicatie van de ‘Clapper’ in hun almanak. Dat hij ongeveer tien jaar later ontdekt dat het verhaal een groot verzinsel was, zal hem niet per se hebben opgevrolijkt. ‘Wat had ik gaarne den man gezien en gesproken, die met onbetwistbaar talent zich opmaakte, om den ‘deskundigen’ knollen voor citroenen te verkopen,’ schrijft Joosting in zijn slot.

 

Een Drentse meestervervalser

Helaas weten we nog steeds niet waarom Steenbergen de mystificatie maakte en deed alsof deze echt was. Wel weten we dat het geen eenmalige situatie was, want Steenbergen maakte meerdere (minder bekende) mystificaties. In het Drents Archief ligt zelfs nog een niet-uitgegeven mystificatie. Het gaat om een uitgebreid reisverslag van een reis naar Noord-Afrika. Het verslag is geschreven door ene Arjen Delema, die met datumstempels en topografische details de indruk wekt dat hij de reis echt heeft gemaakt. In werkelijkheid was het een groot verzinsel.

Het grootste deel van Steenbergens leven is nog altijd in nevelen gehuld. Maar een aantal dingen kunnen we wel met zekerheid zeggen. Zo weten we dat Steenbergen veel bezig was met zijn eigen sterfelijkheid. Boven een gedicht noteerde hij: ‘om te  bewaren door mijn zusters en broeder.’ En boven zijn levensherinneringen schreef hij: ‘Voor allen opgesteld, die belangstelden in den ouden man bij zijn leven en die na zijn dood nog een gedachtenis van hem willen bewaren.’ Het moge duidelijk zijn: Steenbergen wilde graag herinnerd worden. Anderzijds weten we dat Steenbergen veel fantasie had. Dat blijkt uit zijn tekeningen van fantasiediertjes, maar uiteraard ook uit zijn wilde verhalen. Steenbergen zat, vooral op latere leeftijd, erg veel thuis. Zijn fantasie was mogelijk de enige manier om die huiselijke sfeer te ontsnappen. 

Waarschijnlijk was het de combinatie van fantasie en zelfbewustzijn die Steenbergen aanzette de mystificatie te creëren en diens echtheid vol te houden. Nadat er twijfels uit verschillende hoeken kwamen, is het goed mogelijk dat Steenbergen te trots was om toe te geven dat het allemaal een verzinsel was. Dat werkte voor een aantal jaar, maar daarna werd hij voor eens en altijd ontmaskerd. Daar heeft Steenbergen zelf nooit om hoeven treuren. Gelukkig maar, zou je bijna kunnen zeggen.

 


Bronnenlijst

Albert Steenbergen, Een Drentsche veenkolonie in de laatste helft der zeventiende eeuw / het journaal van A. en P. Calcoen, in 't licht gegeven enmet aanteekeningen voorzien door Alb. Steenbergen (Den Haag: Nijhoff, 1902).

Floor van Heuvel, Jeroen Kapelle, Henk Nijkeuter, De fantastische werkelijkheid van Albert Steenbergen (Zwolle: Waanders Uitgevers, 2024).

Henk Nijkeuter, De "pen gewijd aan Drenthe's dierbren grond": literaire bedrijvigheid in de Olde Lantschap, 1816-1956. (S.n.: University of Groningen, 2001).

Jan Joosting, Clapper der Calkoens (Haarlem: De erven F. Bohn, 1902).

Drents Archief, Familie Steenbergen (0597), inv.nr. 62, 65, 70, 68.