Trechterbekermensen gebruikten deze maalstenen voor het malen van meel

17 oktober 2023

Door: Harry Huisman, Hunebedcentrum

Het Drents Archief en het Hunebedcentrum gaan tijdens de Maand van Geschiedenis extra ver terug in de tijd… tot de allereerste ontdekkers. Tienduizenden jaren lang heeft de mens tal van praktische vaardigheden opgedaan die vaak simpelweg nodig waren om te overleven. Daarom plaatsen we deze maand elke dinsdag een nieuwe blog waarin we teruggaan naar de ontdekkers van vuur, gereedschappen, aardewerk en brons. Harry Huisman is conservator geologie in het Hunebedcentrum en schreef deze blog.

De ontdekking van gereedschap

Een hamer is een gereedschap, spijkers zijn dat ook. Met beide kun je veel dingen voor elkaar krijgen. We staan er niet bij stil, maar zonder gereedschap zou onze samenleving niet kunnen bestaan. Dat was vroeger en zelfs in de prehistorie al zo. Gereedschap gaat niet zonder technologie. Mobieltjes zijn hier een goed voorbeeld van. Prachtige dingen, maar zonder dit gereedschap, is driekwart van de mensheid reddeloos, radeloos en redeloos.

In de geschiedenis van de mensheid was het gebruik en de ontwikkeling van gereedschappen een zeer belangrijke stap. Gereedschappen waren van levensbelang om te overleven. Alleen, de mens had en heeft daar niet het alleenrecht op. Als het gaat om het gebruik van gereedschap, kunnen dieren er ook wat van. Zeeotters gebruiken stenen om de kalkschalen van mosselen en zee-egels te kraken. Kraaien gebruiken takjes om voedsel uit smalle spleten te halen. Olifanten gebruiken bebladerde takken om af te koelen, verder gebruiken ze zand om zich tegen insecten te verdedigen. Apen zijn de meest bekende dieren die gereedschappen gebruiken. Vooral chimpansees zijn daar handig in. Ze gebruiken twijgen om insecten uit hun nest te halen. Ze maken ook gebruik van bladeren om drinkwater te filteren en stevige stokken om zich te verdedigen en te imponeren. Gorilla’s doen dit ook. Het gebruik van gereedschap door dieren is een bewijs van intelligentie. Het toont aan dat dieren in staat zijn om problemen op te lossen en hun omgeving aan te passen aan hun behoeften.

Hoewel dieren gereedschappen kennen en die ook gebruiken, zijn werktuigen en technologie voorbehouden aan de mens. De techniek van het vuurmaken en om stenen te bewerken hebben dieren nooit ontwikkeld. Het is waarschijnlijk dat het eerste gebruik van stenen werktuigen al miljoenen jaren geleden voorkwam bij zowel mensachtigen als apen.

Chopping tool uit het Vroeg-PaleolithicuGereedschappen en de mens

De eerste gereedschappen werden waarschijnlijk al gemaakt door de vroegste mensachtigen, ongeveer 2,5 miljoen jaar geleden. Deze gereedschappen waren zeer eenvoudig van aard. Stenen die in de natuur voorkwamen, werden gebruikt om noten te kraken of dieren te doden. Van geschikte rolstenen werd met een slagsteen een scherf afgeslagen. Met de scherpe rand ervan kon men snijden en ook schrapen. Deze eenvoudige stenen werktuigen worden chopping tools genoemd.

In de loop van de tijd werden stenen gereedschappen complexer en veelzijdiger. Mensen leerden hoe ze bepaalde steensoorten moesten bewerken om ze in een gewenste vorm te krijgen. Zeer belangrijk was de ontwikkeling van vuistbijlen. Met deze multi-tools konden mensen een scala aan werkzaamheden uitvoeren. Met hun gekartelde snijranden waren vuistbijlen zeer geschikt om dieren te slachten. Ook kon men er pijpbeenderen mee splijten om bij het voedzame merg te komen. In sommige gevallen zullen vuistbijlen ook als wapen gebruikt zijn. Het ontwikkelen en verfijnen van gereedschappen ging zeer geleidelijk. Nieuwe ontwikkelingen en technieken kwamen vaak pas na vele of honderden jaren tot stand.

Paleolithicum ofwel de oude steentijd

In ons land en vooral in de provincie Drenthe is de oude steentijd van belang. Deze cultuurperiode duurde van ongeveer 2,5 miljoen jaar geleden tot en met de laatste ijstijd, zo’n 12.000 jaar geleden. In deze lange periode maakten mensen gereedschappen en wapens van steen, hout en been. Deze bestonden aanvankelijk uit chopping tools, gevolgd door eenvoudige vuistbijlen en schrapers. Later in deze periode maakte men ook meer complexe werktuigen.

Heel bijzonder zijn de vondsten van een aantal werpsperen aan de rand van een bruinkoolgroeve bij Schöningen in Duitsland. De houten speren zijn tussen 1994 en 1998 gevonden en zijn bijzonder goed bewaard gebleven. De speren zijn ongeveer 300.000 jaar oud. Het zijn daarmee de oudst bekende jachtwapens. In de omgeving van de vondstplek zijn botresten van zo’n twintig paarden gevonden, waarop slachtsporen te zien waren. De jachtsperen zijn waarschijnlijk gemaakt door Homo heidelbergensis, een uitgestorven menssoort, die tussen 500.000 en 200.000 jaar geleden leefde. De soort wordt beschouwd als directe voorouder van zowel de vroege moderne mens (Homo sapiens) en de Neanderthaler (Homo neanderthalensis).

Een ander geavanceerd (jacht)wapen werd ongeveer 70.000 jaar geleden ontwikkeld. Dat was de pijl-en-boog. Hiermee kon men van grotere afstand dieren heel effectief bejagen.

Vuistbijlen van kwartsiet, gevonden langs het Turkana-meer in het noordwesten van KeniaDe Neanderthaler

Het Midden-Paleolithicum ofwel Moustérien, wordt wel de periode van de Neanderthaler genoemd. De eerste bewijzen van Neanderthaler-gereedschappen in ons land, dateren uit de eerste helft van de Saale-ijstijd. Het landijs uit Scandinavië had ons land nog niet bereikt. In die tijd was het hier voornamelijk koud, onderbroken door korte mildere perioden. In deze gunstiger perioden trokken kleine groepjes Neanderthalers rond in ons land.

Vondsten uit de Neanderthalertijd in Noord-Nederland

Er zijn in Noord-Nederland meer dan honderd artefacten gevonden die aan Neanderthalers kunnen worden toegeschreven. In alle gevallen gaat het om losse vondsten zoals vuistbijlen, schrabbers, spitsen en afslagen. Deze werktuigen werden na het slachten van de jachtbuit achtergelaten of gewoon omdat ze 'op' waren. Vooral vondsten van vuistbijlen spreken tot de verbeelding. Deze worden in verband gebracht met de jacht op mammoeten. De oudste vuistbijlen dateren uit het laatst van de Saale-ijstijd, toen het klimaat heel langzaam begon op te warmen.

In 1939 werd bij Wijnjeterp, in Friesland, een amandelvormige vuistbijl van bruine vuursteen gevonden. Het werktuig was gevonden door Hein van der Vliet, een timmerman/aannemer, die in zijn vrije tijd aan archeologie deed. Er werd lange tijd getwijfeld aan de echtheid van de vuistbijl, omdat men vond dat Neanderthalers in die tijd in ons land niet geleefd hadden. Pas in 1949 werd de vondst door beroepsarcheologen als echt erkend. De vuistbijl is gemaakt van vuursteen waarop windlak en glansspatina aanwezig zijn.

Bij Anderen werd een andere vuistbijl gevonden. De vorm ervan is niet amandelvormig, maar meer driehoekig. De vuistbijl heeft een bruine kleur en bezit ook een fraaie windlakglans. De bijl kwam tevoorschijn uit een houtwal. Dit is, afgezien van een kleine beschadiging, nog steeds een van de mooiste vuistbijlen die in Noord-Nederland zijn gevonden.

De meeste vuistbijlen, ook het gebroken exemplaar van Drouwen (Dr.), zijn van vuursteen. In een aantal gevallen gebruikte men voor het maken van vuistbijlen een andere zwerfsteensoort. Dit laatste wordt gedemonstreerd door de vondst van een tweetal vuistbijlen die bij Anreep in Drenthe en bij Mander in Oost-Overijssel zijn gevonden. Deze zijn van helleflint, een dicht en zeer hard metamorf gesteente. De bijl van Anreep bezit een onregelmatige, asymmetrische vorm. De reden van de afwijkende vorm kan komen doordat helleflint andere eigenschappen bezit. Het gesteente is met bekende vuursteentechnieken minder goed te bewerken.

Op de uitgestrekte akker bij Peest kwamen van nature bijzonder veel zwerfstenen voorDe Neanderthalers van Peest

Op een akker bij Peest in Noord-Drenthe zijn concentraties van Neanderthaler werktuigen aangetroffen, waaronder tal van vuistbijlen. De aantallen en het sortiment werktuigen laten zien dat men deze artefacten ter plaatse uit zwerfstenen heeft gemaakt. Het is mogelijk dat Neanderthalers hier vaker hun kampement opsloegen, vanwege de nabijheid van stromend rivierwater. Het is tot dusver de belangrijkste vindplaats van Midden-Paleolithische artefacten in Drenthe. De ouderdom schat men op zo'n 50.000 jaar.

Bij zoekacties met amateur-archeologen zijn op de akker bij Peest tot nu toe meer dan 450 werktuigen en afslagen gevonden. De meeste zijn van vuursteen, maar er zijn ook artefacten bij die van helleflint zijn gemaakt. De locatie bij Peest ligt op de westflank van de Zeijenrug in het westelijke Hondsruggebied. Peest staat bovenaan, maar in Loon, dicht bij het beekdal van de Drentsche Aa, zijn ook Neanderthaler artefacten uit het Midden-Paleolithicum gevonden. Uit het aantal en de verspreiding van de artefacten vermoedt men dat er op deze locatie meer artefacten moeten liggen. Vooralsnog liggen deze verborgen onder een laag dekzand en een esdek.

Uit de vondsten blijkt dat het landschap in Oost-Drenthe in de eerste helft van de Weichsel-ijstijd een aantrekkelijke leefomgeving voor rondtrekkende groepjes Neanderthalers moet zijn geweest. De locaties in Drenthe zullen in het zomerhalfjaar steeds opnieuw opgezocht zijn. In de herfst trok men weer naar het zuiden, naar kalksteengrotten in Duitsland, België en Frankrijk. Inmiddels zijn van meer locaties in Drenthe Neanderthaler artefacten gemeld, onder meer van Zuidlaren, Schipborg, Ekehaar, Amelte en Drouwen.

Hunebed D19 bij DrouwenHunebedbouwers en meer

Als we het begrip gereedschap en wat je er zoal mee kunt doen, in de prehistorie wat meer in de tijd vooruitschuiven, dan ontkomen we niet aan de hunebedden. Op de Hondsrug in Oost-Drenthe liggen verspreid vele tientallen van deze oeroude steentijdgraven. Ze zijn destijds gebouwd van zwerfkeien, die in de omgeving toen nog makkelijk te vinden waren.

Hunebedden zijn de bekendste overblijfselen van de boerenbevolking uit de Trechterbekertijd, die ongeveer tussen 6.350 en 4.750 jaar geleden in een groot deel van Noordwest- en Midden-Europa voorkwamen. De naam heeft betrekking op de vorm van het aardewerk dat men in die tijd maakte. Voorafgaand aan de Trechterbekertijd trokken in het Mesolithicum groepen jagers/verzamelaars gedurende het jaar door gebieden, dat aan niemand toebehoorden. De mensen hadden toen nog geen vaste woon- of verblijfplaats. Afhankelijk van de behoefte maakten de mensen toen gebruik van de mogelijkheden die het landschap bood. Dit veranderde toen men zich op de overgang naar het Neolithicum in nederzettingen ging vestigen, met daaromheen bouw- en grasland.

Het aardewerk dat men in de Trechterbekertijd maakte is naamgevend voor deze eerste boerencultuur in Noord-Nederland. De boveneinden van potten en bekers zijn trechtervormig verwijd.De invoering van veeteelt en later landbouw was niet minder dan een revolutie. Er ontstonden verspreid in het landschap kleine dorpsgemeenschappen, waar hooguit enige tientallen mensen, vaak in familieverband in een paar boerderijen woonden. In het Oertijdpark van het Hunebedcentrum in Borger staat een replica van primitieve boerderij uit de trechterbekertijd.

In de gemeenschappen van Trechterbekerboeren ontstonden door aanzien, welvaartsverschillen en ook door territoriavergroting geleidelijk standsverschillen, waarbij elites ontstonden die het voor het zeggen hadden. Onderlinge twisten over eigendomsrechten, bezit, vee en oogsten zo nu en dan tot lokale oorlogen, plunderingen en brandschattingen hebben geleid. Niets is mensen vreemd, ook toen niet.

Eerste akkerbouw

De landbouwrevolutie in het Neolithicum bracht een verandering teweeg in het sortiment gereedschap. Naast allerlei kleine 'huishoudelijke' werktuigen had men bijlen nodig om bomen te kappen, dissels om hout te bewerken en werktuigen om de bodem geschikt maken voor akkerbouw. De akkers zelf werden met een eergetouw geploegd. Met zo'n ploeg kon men niet meer dan voren trekken. De keerploeg was toen nog niet bekend. Dit betekende dat de grond na een paar oogsten uitgeput raakte, waardoor men in de duurt een nieuw stuk grond – meestal bos – moest ontginnen.

Graan werd met handmaalmolens tot meel gemalen. Op de grotere ligger werd met een dwarsgeplaatste, met heen en weer gaande bewegingen loper graan gemalen. Op de foto is de loper 90 graden verkeerd geplaatst. Het meel was niet al te beste kwaliteit. Maalstenen waren meestal van korrelige graniet en/of gneis gemaakt. Naast meel ontstond er ook steenslijpsel. Het is bekend dat de gebitten van Trechterbekermensen hiervan te lijden hadden.

Een fraai vormgegeven hamerbijl uit de Trechterbekertijd.Bijlen en speren

Naast landbouwgereedschap waren ook wapens van belang. De strijd om macht en aanzien was oorzaak dat er strijdwapens werden ontwikkeld. Het gebruik hiervan ging hand in hand met het beschermen van huis en haard tegen plunderingen en overvallen. Werpsperen, spiezen, pijl-en-boog, messen, dolken en bijlen van vuursteen waren al bekend. In de Trechterbekertijd gebruikte men hiervoor ook andere steensoorten dan vuursteen. In onze streken werden van donkere ijzerrijke zwerfstenen, zoals diabaas, gabbro en dioriet hamerbijlen gemaakt. Deze worden ook wel strijdhamers genoemd. Deze steensoorten waren weliswaar minder hard dan vuursteen, maar door hun fijnvezelige structuur waren ze veel taaier. Hamerbijlen braken niet snel.

Hamerbijlen verschillen van vuurstenen bijlen doordat ze doorboord zijn. Het boorgat ligt evenwijdig aan de snede van de bijl. De achterzijde van hamerbijlen eindigt meestal stomp. Met een boorgat was het mogelijk hamerbijlen aan houten stelen te bevestigen. Deze relatief zware bijlen hadden in combinatie met een enigszins flexibele houten steel een grote slagkracht. Er zijn verschillende typen hamerbijlen bekend. Ze werden tot in de ijzertijd gebruikt. Uit de bronstijd zijn stenen hamerbijlen bekend die sprekend op gegoten bronzen bijlen leken, inclusief gietnaden en randen. Brons was toen erg kostbaar. Een stenen bijl die op die van brons leek zal ongetwijfeld status hebben gehad.

Bij conflicten zullen de koppen van de stenen bijlen vooral op het lichaam van de tegenstander gericht zijn geweest. Inslagen op lichaamsdelen veroorzaken bij de bijlen doorgaans geen beschadigingen. Bovendien mag verwacht worden dat de Trechterbekermensen zich bij gevechten met een schild of iets wat erop geleken heeft, hebben beschermd.

Het stompe hamervormige eind van hamerbijlen, kan en zal ook een prozaïscher gebruik hebben gekend. Men hield vee, dat in veel gevallen ingeschaard moest worden. Dat is waarschijnlijk gedaan met vlechtschermen die aan stokken of paaltjes waren bevestigd, die in de grond geslagen werden. Wellicht dat hamerbijlen daar ook voor gebruikt zijn. Hoewel hamerbijlen vaak strijdhamer genoemd worden, is het gebruik ervan beslist veel gevarieerder geweest.

Eén ding is wel duidelijk, mensen in de Trechterbekertijd en latere cultuurperioden hadden een zeer goede kennis van de steensoorten die ze in de omgeving aantroffen.


Foto's: Hunebedcentrum