U kunt via onze reserveringstool een afspraak inplannen en aangeven welke archiefstukken u op dat moment wilt inzien.

1. Inleiding (Drents Archief)

Uw zoekacties: Regionaal Bestuur voor de Arbeidsvoorziening in Drenthe

0887 Regionaal Bestuur voor de Arbeidsvoorziening in Drenthe

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inventaris
1. Inleiding
0887 Regionaal Bestuur voor de Arbeidsvoorziening in Drenthe
1.
Inleiding
1.1 Historisch perspectief
Tegen het einde van de 19e eeuw lag de arbeidsbemiddeling voornamelijk in handen van vakverenigingen en verenigingen op ideële grondslag. Vóór die tijd was de arbeidsbemiddeling het werkterrein van particulieren, die op de eerste plaats geïnteresseerd waren in woekerwinsten. De overheidsbemoeienis met de arbeidsbemiddeling is ontstaan aan het begin van de 20e eeuw. In 1902 werd in Schiedam de eerste gemeentelijke arbeidsbeurs opgericht.
In de Eerste Wereldoorlog werd het probleem van de werkloosheid dermate groot, dat de nationale overheid er niet meer om heen kon: het rijk nam zijn medeverantwoordelijkheid en dit leidde tot oprichting van de Centrale Rijks Arbeidsbeurs. In 1916 werd deze dienst samengevoegd met de Dienst Werkloosheidsverzekering in de Rijksdienst der Werkloosheidsverzekering en Arbeidsbemiddeling. Onder deze Rijksdienst vielen districts-arbeidsbeurzen, gemeentelijke arbeidsbeurzen en agentschappen. Een van de taken van de rijksdienst werd de voorbereiding van een arbeidsbemiddelingwet, die in 1932 in werking trad. Deze wet stelt een verbod op de arbeidsbemiddeling zonder een vergunning van overheidswege. Daarnaast verschaft deze wet een juridische basis aan de arbeidsbemiddeling, die van overheidswege wordt geleid en in stand gehouden.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd de arbeidsbemiddeling naar Duits model gereorganiseerd. Het Rijksarbeidsbureau (RAB), een afdeling van het Departement van Sociale Zaken, werd belast met de openbare arbeidsbemiddeling. Deze afdeling bestond uit een hoofdbureau, 37 gewestelijke arbeidsbureaus (GAB's) en 144 bijkantoren. Voorts berustte bij het RAB ook de zorg voor de openbare voorlichting bij beroepskeuze en de bemiddeling voor het verkrijgen van een gelegenheid om vakkennis op te doen. Op 1 januari 1943 werd de Afdeling Vakontwikkeling en Sociale Jeugdzorg van de Rijksdienst voor de Werkverruiming ondergebracht bij het RAB. Dit betekende tevens de overgang van de gemeentelijke Centrale Werkplaatsen naar het RAB, waarbij de benaming werd veranderd in Rijkswerkplaatsen (RWP). De regering in Londen bepaalde in 1944 bij Koninklijk Besluit (KB) dat na de oorlog het bovengenoemde model definitief werd overgenomen. Tevens vond er een taakverzwaring plaats door de invoering van de ontslagtaak.
In de jaren vijftig deden zich enkele belangrijke veranderingen voor. In de eerste plaats werd de bemiddelingsindeling, die gebaseerd was op de verschillende beroepen, vervangen door een beroepenclassificatiesysteem. De idee hierachter was dat veel werkzaamheden door mensen met dezelfde verstandelijke vermogens gedaan konden worden. In de tweede plaats werd de bestaande gebiedsindeling van de arbeidsbureaus veranderd. Er werden 84 GAB's ingesteld, waarvan er 11 als Districtsbureau gingen functioneren. Tenslotte werd de Directie voor de Arbeidsvoorziening (later veranderd in Directoraat-Generaal voor de Arbeidsvoorziening) opgericht, dat onderdeel ging uitmaken van het Ministerie van Sociale Zaken en Volksgezondheid. De directie kreeg als taak "een doeltreffende arbeidsvoorziening te bevorderen", alsmede zorg te dragen voor de gesubsidieerde aanvullende werkgelegenheid. Verder werd de taak uitgebreid met de verplaatsing van arbeidskrachten binnen Europa, marktonderzoek, voorbereiding, uitvoering van verdragen betreffende de uitwisseling van arbeidskrachten en van stagiaires met andere landen en vraagstukken van arbeidsvoorziening in buitengewone omstandigheden.Door de toename van taken en activiteiten veranderde de naam 'arbeidsbemiddeling' naar 'arbeidsvoorziening'. In verband met de ongewenste associaties, die de benaming 'Rijkswerkplaats voor Vakontwikkeling' bleek op te roepen, werd de naam in de loop van 1958 veranderd in 'Regionale Werkplaats voor Vakopleiding van Volwassenen' en later in 'Centrum voor Vakopleiding van Volwassenen'.
In de jaren zestig kreeg de openbare arbeidsbemiddeling door twee ontwikkelingen een ander karakter die de jaren daarna richtingbepalend zouden zijn. De eerste ontwikkeling kreeg gestalte in een OESO-rapport (Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling). Het kwam er kort op neer dat Nederland een actief arbeidsmarktbeleid moest gaan voeren om te streven naar volledige werkgelegenheid. De tweede ontwikkeling was het ontstaan van uitzendbureaus, die door de grote vraag naar arbeidskrachten gingen concurreren met de arbeidsbureaus. Naar aanleiding van deze ontwikkelingen kwam de Sociaal-Economische Raad (SER) in 1971 met een advies over Arbeidsbureaus Nieuwe Stijl (ANS) en richtte Arbeidsvoorziening het uitzendbureau START op.
In de jaren zeventig en tachtig kreeg men echter te maken met een grote achteruitgang van de werkgelegenheid en een enorme aanwas van werklozen. Hierop waren de arbeidsbureaus niet ingesteld en het experiment met ANS stagneerde daardoor. Het combineren van de administratieve registratiefunctie van werklozen met de acquisitie van vacatures kwam moeizaam op gang. Daarnaast kreeg men te maken met nieuwe vormen van concurrentie (headhunters, outplacement, bedrijfsverenigingen) en was de maatschappelijke kritiek op het functioneren van de arbeidsbureaus heviger dan ooit. In 1985 adviseerde de SER te komen tot een nieuwe zelfstandige organisatie, op tripartite leest geschroeid. Werkgevers, werknemers en overheid dienden op gelijke wijze verantwoordelijk te zijn voor het arbeidsvoorzieningsbeleid. Het Directoraat-Generaal voor de Arbeidsvoorziening diende te worden vervangen door een nieuw bestuurlijk concept. Dit SER-advies werd uiteindelijk de basis van de Arbeidsvoorzieningswet (AVW) die op 1 januari 1991 in werking is getreden. Met de invoering van de AVW en de bijbehorende invoeringswet werd de organisatie omgevormd tot een zelfstandig openbaar lichaam, onder een centraal tripartite bestuur van overheid, werkgevers- en werknemersorganisaties, dat verantwoordelijk is voor het arbeidsvoorzieningsbeleid.
Eind 1994 werd tussen de Minister van SZW en sociale partners een 'Partijenovereenkomst inzake hoofdlijnen toekomst Arbeidsvoorziening gesloten. Deze overeenkomst bevatte een aantal afspraken tussen de minister en sociale partners over voortzetting van de tripartite structuur, het beheer, de financiering en de bestuurlijke inrichting van de organisatie. In maart 1995 presenteerde de, door Minister van SZW ingestelde Commissie Evaluatie Arbeidsvoorzieningswet (Commissie Van Dijk) haar eindrapport. Hierin uitte de commissie kritiek op het functioneren van het tripartite bestuursmodel op landelijk niveau. Het eindrapport van de commissie en eerdergenoemde overeenkomst hebben onder meer geleid tot de nieuwe Arbeidsvoorzieningswet 1996, die op 1 januari 1997 in werking is getreden. In deze wet is de tripartite bestuursvorm gehandhaafd, zij het dat de vertegenwoordigers van de Rijksoverheid zijn vervangen door onafhankelijke kroonleden. Dit om een betere scheiding van verantwoordelijkheden te realiseren. Daarnaast kent deze wet een andere bevoegdheidsverdeling dan de oude Arbeidsvoorzieningswet. Het Centraal Bestuur en de Regionale Besturen sturen op hoofdlijnen van het beleid. De dagelijkse leiding over de organisatie wordt opgedragen aan de Algemene Directie en de Regionale Directies. De Algemene Directie stuurt de Regionale Directies aan op het gebied van beheer en bedrijfsvoering.
In de tweede helft van de jaren negentig werd het proces van Samenwerking Werk en Inkomen (SWI) gestart. Het kabinet beoogde een vorm van gecoördineerde dienstverlening, waarbij op cliëntniveau de diensten m.b.t. werk en inkomen gecombineerd als één pakket, zo mogelijk één loket wordt aangeboden. Voor de vormgeving van de samenwerking werd de Regiegroep Samenwerking Werk en Inkomen, een samenwerkingsverband van het CBA, het TICA en de VNG, ingesteld. Deze adviseerde medio 1997 aan het kabinet om in het hele land te komen tot Centra voor Werk en Inkomen (CWI), waarin gemeenten, arbeidsbureaus en de uitvoeringsinstellingen voor de sociale verzekeringen samenwerken op het gebied van arbeidsbemiddeling en uitkeringsverstrekking.
In het Regeerakkoord van 1998 werd uitgebreid ingegaan op de beoogde veranderingen in de uitvoering van de arbeidsvoorziening en de sociale zekerheid. De reïntegratietaken en de uitkeringsverzorging zouden op termijn moeten worden uitgevoerd door private instanties.
In maart 1999 werd in het Kabinetsstandpunt inzake de Structuur van de uitvoering werk en inkomen (SUWI) opgenomen, dat de basisdienstverlening van Arbeidsvoorziening wordt ondergebracht in de CWI's en dat de reïntegratietaken in een afzonderlijk te vormen bedrijf worden ondergebracht.
Uiteindelijk nam het kabinet in maart 2000 in het document "Nader kabinetsstandpunt SUWI" een definitief standpunt in. Het onderdeel van Arbeidsvoorziening dat de arbeidsbemiddeling verzorgde werd ondergebracht in de Centrale Organisatie werk en inkomen, waarvan ook de CWI's deel uitmaakten. Het reïntegratiedeel van Arbeidsvoorziening werd geprivatiseerd. Er kwam een Raad voor Werk en Inkomen, waarin vertegenwoordigers van gemeenten en sociale partners participeerden. Er kwam een publiek orgaan, het Uitvoeringsorgaan Werknemersverzekeringen (UWV), waarmee de weg naar privatisering van de uitkeringsverzorging werd verlaten. Het "Nader kabinetsstandpunt SUWI" vormde uiteindelijk de basis voor de Wet Structuur Uitvoeringsorganisatie Werk en Inkomen die op 1 januari 2002 in werking is getreden.
1.2 Organisatie en taken van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie
Op 1 januari 1991 wordt bij wet (Arbeidsvoorzieningswet, Stb. 1990, 402) een publiekrechtelijke organisatie, de Arbeidsvoorzieningsorganisatie, in het leven geroepen. De organisatie maakt niet langer deel uit van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW), maar wordt een zelfstandige organisatie bestaande uit een centraal bestuur, een algemeen directeur, een centraal (landelijk) bureau, 28 regionale besturen met allen een regionaal directeur en een regionaal stafbureau. Verder maken circa 140 arbeidsbureaus en 60 centra vakopleiding deel uit van de organisatie. De Arbeidsvoorzieningsorganisatie wordt in artikel 2 van de AVW belast met het bevorderen van een doelmatige en rechtvaardige aansluiting van vraag en aanbod van arbeidskrachten op de arbeidsmarkt. Daarnaast voert de Arbeidsvoorzieningsorganisatie nog enkele andere wettelijke taken uit, waaronder de ontslagtaak. In de nieuwe Arbeidsvoorzieningswet 1996 wordt in artikel 3 bepaald dat de doelstelling of kerntaak van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie voortaan luidt: het bevorderen van de aansluiting tussen vraag en aanbod van arbeidskrachten op de arbeidsmarkt, in het bijzonder door dienstverlening aan moeilijk plaatsbare werkzoekenden.
Op 1 januari 2002 is de Arbeidsvoorzieningsorganisatie als gevolg van de invoering van de nieuwe structuur voor werk en inkomen (SUWI) formeel opgesplitst. Vooruitlopend hierop is in oktober 2000 een interne reorganisatie doorgevoerd door de inrichting van vijf intern verzelfstandigde bedrijfsonderdelen: KLIQ (het reïntegratiebedrijf); Centrum Vakopleiding (het scholingsbedrijf voor werkzoekenden); Facent (het facilitair bedrijf van Arbeidsvoorziening); ESF Nederland (nadien Agentschap SZW); Arbeidsbureau Nederland (het publieke bedrijfsonderdeel). Elk van deze onderdelen ging een eigen toekomst tegemoet. Om dit proces te bespoedigen en helderheid te scheppen voor klanten, opdrachtgevers en ook de eigen medewerkers, besloot het Centraal Bestuur voor de Arbeidsvoorziening alle bedrijfsonderdelen op 1 april 2001 over te dragen aan nieuwe bestuurders en zelf terug te treden. Ook de regionale besturen voor de Arbeidsvoorziening traden terug. Bestuur en directie kwamen dit overeen met de minister van SZW. De door de minister van SZW aangewezen bestuurders gaven verder vorm aan de positie van de vijf bedrijfsonderdelen. De vijf voormalige bedrijfsonderdelen van Arbeidsvoorziening zijn per 1 januari 2002 extern verzelfstandigd. De arbeidsvoorzieningsorganisatie is blijven voortbestaan in de vorm van het Concern van Arbeidsvoorziening. Het concern ondersteunt de achtereenvolgende bestuurders (zie hierna) bij de afwikkeling/liquidatie van Arbeidsvoorziening. De Arbeidsvoorzieningswet 1996 is op die situatie aangepast. De (aangepaste) wet blijft van kracht tot de feitelijke liquidatie van Arbeidsvoorziening.
Binnen de Arbeidsvoorzieningsorganisatie is een twaalftal actoren te onderscheiden, die onder de werking van de Archiefwet 1995 vallen en waarvan handelingen zijn opgenomen. Van deze actoren is hieronder een korte beschrijving opgenomen.
1.2.1 Centraal Bestuur voor de Arbeidsvoorziening
Het Centraal Bestuur voor de Arbeidsvoorziening (CBA), ingesteld op 1 januari 1991 bij de Arbeidsvoorzieningswet (AVW), staat aan het hoofd van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie en is samengesteld uit vertegenwoordigers van de centrale organisaties van werkgevers en werknemers en vertegenwoordigers van de ministers van O & W, Economische Zaken en SZW. De Vereniging van Nederlanse Gemeenten (VNG) is lid zonder stemrecht. Het CBA staat onder een onafhankelijke voorzitter. De benoeming van de voorzitter, de plaatsvervangend voorzitter en de (plv.) leden vindt plaats bij Koninklijk Besluit.
De nieuwe Arbeidsvoorzieningswet 1996 brengt een aantal veranderingen met zich mee voor het CBA. Deze veranderingen hebben onder meer betrekking op vervanging van de vertegenwoordigers van de rijksoverheid door kroonleden in het nieuw te benoemen bestuur en op het takenpakket.
Vooruitlopend op de invoering van de nieuwe structuur voor werk en inkomen en in het vervolg op de interne reorganisatie door de inrichting van vijf verzelfstandigde bedrijfsonderdelen, heeft het CBA besloten op 1 april 2001 terug te treden ten gunste van de nieuwe bestuurders van de vijf verzelfstandigde bedrijfsonderdelen.
1.2.2 Bestuurders Arbeidsvoorziening
Op 1 april 2001 wordt door de minister van SZW bij Algemene Maatregel van Bestuur de Bestuurder Centraal Bestuur Arbeidsvoorziening benoemd. Onder verantwoordelijkheid van de Bestuurder CBA wordt uitvoering gegeven aan de wettelijke verantwoordingsverplichtingen van Arbeidsvoorziening. Ook is hij verantwoordelijk voor de begroting(swijzigingen) 2001. Daarenboven heeft de Bestuurder CBA nog enkele meer specifieke opdrachten. Hij is verantwoordelijk voor de afhandeling van het ontvlechtingsproces en voor een goede en zorgvuldige afwikkeling van het concern. Bovendien brengt hij de financiële gevolgen van het ontvlechtingsproces in beeld. Onderdeel van zijn taakopdracht is voorts de financiële situatie van Arbeidsvoorziening in beeld te brengen, inclusief de wijze waarop deze situatie tot stand is gekomen. Dat vergt ook een beoordeling van de bestuurlijke vormgeving van de arbeidsvoorzieningsactiviteiten. De bestuurder CBA rapporteert maandelijks over de voortgang en brengt op 19 maart 2002 zijn eindverslag uit in de vorm van de Rapportage Afwikkeling Arbeidsvoorziening, inclusief het onderzoeksrapport Tien Jaar Tripartiete Arbeidsvoorziening.
Op 1 juni 2002 is de Bestuurder CBA opgevolgd door de Bestuurder Arbeidsvoorziening. Deze bestuurder is belast met de daadwerkelijke vereffening/liquidatie van Arbeidsvoorziening.
1.2.3 Algemeen Directeur / Algemene Directie
De Algemene Directeur staat aan het hoofd van het centraal bureau voor de Arbeidsvoorziening. In de Memorie van Toelichting van de AVW worden de volgende taken onderscheiden: de voorbereiding en uitvoering van het landelijk arbeidsvoorzieningsbeleid, het in adviserende zin bieden van ondersteuning aan de organisatieonderdelen die landelijk of regionaal met uitvoerende taken zijn belast, het beheren van de middelen van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie en het voeren van het secretariaat van het CBA. Verder bepaalt de wet dat de Algemeen Directeur wordt benoemd door het CBA.
De Algemene Directie (AD) bestaat uit een hoofddirecteur en één of meer directeuren. Daarnaast vindt er een uitbreiding van taken en bevoegdheden plaats. De dagelijkse leiding over de organisatie als geheel wordt opgedragen aan de AD. Verder krijgt de AD taken en bevoegdheden om de eenheid in bedrijfsvoering te realiseren. De AD staat aan het hoofd van een concernorganisatie, Arbeidsvoorziening Nederland (ANL) geheten, en een facilitair bedrijf, Arbeidsvoorziening Facilitair Bedrijf (AFB) geheten. ANL is belast met de ondersteuning van de AD bij de beleidsvoorbereiding van het CBA en de beleidsuitvoering en bij het aansturen van de 18 regio's op het beheersvlak. Het AFB heeft tot taak de bedrijfsvoering en het primaire proces van de organisatie te faciliteren. De functie van AD is per 1 juni 2002 bij wet vervallen.
1.2.4 Regionaal Bestuur voor de Arbeidsvoorziening
Het Regionaal Bestuur voor de Arbeidsvoorziening (RBA) heeft de leiding over een regionale organisatie, bestaande uit een of meer regionale directeuren, arbeidsbureaus en centra vakopleiding. Op 1 januari 1991 zijn er 28 regionale besturen, samengesteld uit vertegenwoordigers van werknemers- en werkgeversorganisaties en gemeenten in de betreffende regio. De provinciale overheid is lid zonder stemrecht. Het RBA staat onder een onafhankelijk voorzitter. De benoeming van de voorzitter, de plaatsvervangende voorzitters en de (plv.) leden van het RBA vindt plaats door het CBA. Elk RBA heeft een regionaal stafbureau ter beschikking. Dit stafbureau heeft tot taak het regionaal beleid voor te bereiden en het regionaal bestuur te ondersteunen. In het kader van verhoging van de bestuurlijke slagkracht en kostenbesparing is per 1 januari 1996 het aantal RBA's teruggebracht van 28 naar 18. Daarbij is gekozen voor samenvoeging van regio's in hun geheel.
Vooruitlopend op de invoering van de nieuwe structuur voor werk en inkomen en de interne reorganisatie door de inrichting van vijf verzelfstandigde bedrijfsonderdelen hebben de RBA's besloten op 1 april 2001 terug te treden.
1.2.5 Regionaal Directeur / Regionale Directie
De Regionaal Directeur staat aan het hoofd van het regionaal stafbureau en is belast met de voorbereiding en uitvoering van het bestuursbeleid. Daarnaast betreft een bijzondere, door de Minister van SZW aan deze functionaris gedelegeerde, taak het toetsen van ontslagaanvragen. Een werkgever heeft in de regel toestemming nodig van de Regionaal Directeur om een werknemer te kunnen ontslaan, de zgn. ontslagvergunning. Verder bepaalt de Arbeidsvoorzieningswet dat de Regionaal Directeur door het RBA wordt benoemd. De inwerkingtreding van de Arbeidsvoorzieningswet 1996 heeft een aantal grote veranderingen teweeggebracht. Deze wet bepaalt dat er voortaan sprake is van een Regionale Directie. Daarnaast vindt er een uitbreiding van taken en bevoegdheden plaats. Ook is in de Arbeidsvoorzieningswet 1996 geregeld dat de RD voortaan benoemd wordt door de AD, op voordracht van het RBA.
1.2.6 Raad voor Studie- en Beroepskeuze
Op 17 januari 1991 ingesteld door het CBA op basis van artikel 74 van de Arbeidsvoorzieningswet. Opvolger van de Raad voor de Beroepskeuzevoorlichting, die sinds 1963 bij het Ministerie van SZW heeft gefunctioneerd. Taak: de Arbeidsvoorzieningsorganisatie, de Minister van O, C en W en de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij hetzij op verzoek, hetzij uit eigen beweging adviseren over de hoofdlijnen van maatschappelijke en beleidsproblemen, voorzover zij betrekking hebben op voorlichtings- en keuzeaspecten van studie, arbeid en beroep. Samenstelling: onafhankelijke deskundigen op het gebied van beroepskeuze-processen, arbeidsmarkt, onderwijs en voorlichting.
De werkzaamheden van de Raad zijn beëindigd naar aanleiding van de invoering van een nieuw adviesstelsel (met een beperkt aantal adviesraden op brede beleidsterreinen) bij de overheid en op grond van artikel 5 van de Invoeringswet Arbeidsvoorzieningswet 1996. De officciële opheffing heeft plaatsgevonden tijdens een slotmanifestatie van de Raad op 24 september 1996 te Zoetermeer.
1.2.7 Inspectie van de Beroepkeuzevoorlichting
Op 20 december 1990, conform artikel 13 van de Arbeidsvoorzieningswet, door de Minister van SZW ingesteld. Taak: het houden van toezicht op de beroepskeuzevoorlichting die wordt verleend door de Arbeidsvoorzieningsorganisatie en het jaarlijks rapporteren aan het CBA en het betrokken RBA. In inwerkingtreding van de Arbeidsvoorzieningswet 1996 heeft geleid tot de opheffing van de inspectie per 1 januari 1997.
1.2.8 Sectorcommissie Artiesten en Musici
Op 1 januari 1993 ingesteld door het CBA. Taak: uitbrengen van advies aan het CBA en de RBA's in de regio's Drenthe, Twente, Gooi en Vechtstreek en Zuid-Oost Brabant inzake alle aspecten van het algemene arbeidsvoorzieningsbeleid voor beroepsoefenaars op het gebied van kunsten en amusement. Samenstelling: vertegenwoordigers van werkgevers- en werknemersorganisaties, alsmede vertegenwoordigers van de Ministeries van SZW en O, C en W en een onafhankelijk voorzitter. Door de Arbeidsvoorzieningswet 1996 gewijzigd in een commissie die de regionale directie van het RBA Midden Nederland adviseert.
1.2.9 Sectorale Commissie Zeescheepvaart en Mobiele Offshore
Ingesteld op 14 juli 1992. Taak: arbeidsvoorziening in de scheepvaart en de mobiele offshore bevorderen. Samenstelling: vertegenwoordigers van werkgevers- en werknemersorganisaties uit de betreffende sector, alsmede vertegenwoordigers van het Directoraat-Generaal Scheepaart en Maritieme Zaken van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat. Het terugtreden van het RBA Rijnmond en de ontvlechting van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie hebben geleid tot de opheffing van de commissie in 2001.
1.2.10 Centrum Vakopleiding
Voorheen Rijkswerkplaats respectievelijk Centrum Vakopleiding voor Volwassenen en Centrum Administratieve Vakopleidingen voor Volwassenen. Vanaf 1 januari 1991 ressorterend onder het Centraal Bestuur van de Arbeidsvoorziening, vanaf 1993, als uitbreiding van de decentralisatie, onder de Regionale Besturen. Vanaf 1994, na een overeenkomst te hebben gesloten met de Stichtingen Bouwbedrijf, Vakopleiding Schilders en Bouwvakwerk, zorgen deze stichtingen onder meer voor de productie en distributie van lesmateriaal en het ontwikkelen van nieuwe opleidingen.
1.2.11 Vrouw en Werkwinkel
Begin jaren '80 uit particulier initiatief als 'Vrouw en Werkobjecten' ontstaan, uit onvrede over de dienstverlening van arbeidsbureaus aan (her)intredende vrouwen. Uiteindelijk uitgegroeid tot de Vrouw en Werkwinkel. Begin 1992 door het Centraal Bestuur voor de Arbeidsvoorziening geïntegreerd in de Arbeidsvoorzieningsorganisatie.
1.2.12 Ontslagcommissie
Op 18 juni 1991 ingesteld. Taak: de redelijkheid van de voorgenomen ontslagbeslissing betreffende medewerkers van de Arbeidsvoorzieningsorganisaties te toetsen. Vanaf 1 januari 2002 ondergebracht bij de CWI.
2 Bewerking, selectie en distributie van het archief
In 2001, en voor een klein nagebleven deel nog in de opvolgende jaren, zijn alle archieven uit het hele land samengebracht bij de archiefbeheerder Docuraat te Zoetermeer, tegenwoordig deel uitmakend van de CWI. Uit dit bestand van ca. 15 km. zijn in de periode 2002-2003 door de afbouworganisatie van het voormalige Arbeidsvoorziening aan de hand van het Basis Selectie Document (BSD) de historische archiefbescheiden geselecteerd. Van het oorspronkelijke aangeleverde blijvend te bewaren archiefbestand met een omvang van ruim 590 meter resulteert na de selectie een hoeveelheid van 348,25 meter. Tegelijkertijd is van dit historisch archiefbestand een beschrijvende inventaris gemaakt.Het historische archiefbestand bestaat uit de archieven van de Regionale Besturen voor de Arbeidsvoorziening (RBA) en uit het archief van het Landelijk Bureau (LBA) (Centraal Bestuur voor de Arbeidsvoorziening - CBA). Het totale archiefbestand is per RBA en voor het LBA/CBA beschreven. Voor ieder is dan ook een institutionele toegang aangemaakt. Deze institutionele toegangen zijn gebundeld per provincie, en, aangevuld met die van het Landelijk Bureau/Centraal Bestuur, aan het Nationaal Archief overgedragen. De archieven van de Regionale besturen van de Arbeidsvoorziening berusten bij de (voormalige) Rijksarchieven in de provincies.
Het archief van het Regionaal Bestuur voor de Arbeidsvoorziening Drenthe is in 2004 overgedragen aan het Drents Archief. In 2005 is de oorspronkelijke inventaris aangepast; de structuur werd gewijzigd waarbij meerdere stukken werden samengevoegd en enkele gesplitst (zie ook concordans).
Het archief heeft betrekking op de periode 1991-2001 en heeft een omvang van 6 meter.

Kenmerken

Datering:
1991-2001
Citeerinstructie:
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste eenmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
VOLLEDIG:
Drents Archief, Assen. Toegang 0887 Regionaal Bestuur voor de Arbeidsvoorziening in Drenthe
VERKORT:
NL-AsnDA, 0887
Categorie: